< Hobbemakade Rijksmuseum voorzijde Jan Luijkenstraat >
In 1876 begint de bouw van het Rijksmuseum aan de rand van Amsterdam, net buiten de grachten en als startpunt voor Amsterdam Zuid, wat nu Oud Zuid heet. Een van de eisen bij het ontwerp is een doorgang door het museum, die de verbinding vormt tussen de oude stad en het nieuwe, in aanbouw zijde stadsdeel dat achter het museum komt. Deze doorgang is voor Cuypers een groot probleem, een grote centrale entree wordt hierdoor onmogelijk en geeft hij het gebouw twee ingangen die samenkomen in de grote centrale hal boven de doorgang. Om de toegang naar het nieuwe stadsdeel te benadrukken geeft hij het gebouw twee torens, direct naast de poort als stadspoorten, die dan tevens het gebouw van verre markeren. En de eregalerij komt direct boven de weg te lopen, vanaf de entreehal en die eindigt met de zaal met het meesterwerk van Rembrand, de Nachtwacht. Het probleem met de onduidelijke entree blijft onopgelost tot op de dag van vandaag.
Vanaf 1931 mogen er geen auto’s meer door deze, toch wel erg smalle en lange tunnel.
Het museum is een enorm bouwwerk, met een symmetrische vorm en aan weerszijden van de centrale as binnenplaatsen met daaromheen drie vleugels. De acht torens van het overwegend bakstenen gebouw zorgen voor een levendig effect. De decoraties op de gevels, borstbeelden en namen van kunstenaars, verwijzen naar wat er binnen te zien: de kunst en de geschiedenis van Nederland. In die tijd is het uitbundig decoreren een traditie en Cuypers en de Stuers ontwerpen een uitgebreid programma, met de letterkundige J.A. Alberdink Thijm. Aan de buitenzijde wordt door middel van tegeltableaus, reliëfs, beeldhouwwerken, teksten en portretten een beeld gegeven van de Nederlandse kunstgeschiedenis. Cuypers heeft voor de, op de 2e etage aangebrachte grote tegeltableaus met voorstellingen die ook weer verwijzen naar de Nederlandse geschiedenis gekozen om zo meer ruimte aan de muren te houden voor de schilderijen en grote blinde muurvlakken te voorkomen. Het licht komt via de grote glazen ramen in het dak. Er is in die tijd nog geen elektrisch licht. Het gebouw wordt dan nog verlicht met olielampen. Het daglicht is dan nog zeer belangrijk voor een mooie belichting van de schilderijen.
Ook binnen verwijzen veel schilderingen, mozaïekvloeren, glas-in-lood vensters en scupturen naar de geschiedenis. In het deel van het museum dat bedoeld was voor het Nederlandsch Museum worden zelfs de middeleeuwse gewelven nagebootst om zo een beeld te geven van de Nederlandse bouwkunst. Ook worden daar wandschilderingen en ramen van kerken nagemaakt.
Voor het hakken van de beelden wordt een opdracht verstrekt aan twee beeldhouwers, François Vermeylen en Bart van Hove, die de prijsvraag hadden gewonnen.
Na de oplevering van het gebouw in 1885, gaat directeur Frederik Obreen met hulp van de overheid voortvarend te werk met de uitbouw van de collectie. De opening van het Rijksmuseum werkt inspirerend op schenkers en bruikleengevers. De 888 schilderijen uit het Trippenhuis worden er al snel 1.705. Het doel is een zo compleet mogelijk overzicht van vooral de zeventiende-eeuwse Nederlandse schilderijen. Het Rijksmuseum wordt in korte tijd hét centrale museum van Nederland.
Als snel na de in gebruik name van het museum ontstaat er een discussie over de plaats van de Nachtwacht. Het noordelijke licht doet het schilderij niet goed uitkomen. Nadat het een tijd heeft gehangen in het Stedelijke museum, waar het licht wel van de goede kant komt, is besloten om het schilderij een andere plek te geven. Daarvoor is de uitbouw gebouwd boven de museumweg, die nog uitgevoerd is door Cuypers zelf.
Door de groeiende collectie is het gebouw snel te klein en wordt er aan de Zuidwestzijde van het Rijksmuseum in 1899 het Fragmentengebouw gerealiseerd.
Het echtpaar Drucker-Fraser schenkt een collectie 19de-eeuwse schilderijen aan het museum, die wordt ondergebracht in de Druckeruitbouw, dat gebouwd is tussen 1906 en 1909. Er komt nog een uitbreiding tussen 1913 en 1916. Die heet nu de Philips vleugel.
In 1927 is door de hoofddirecteur Schmidt-Degener, de oorspronkelijk collectie van het Nederlandsch Museum opgesplitst in de afdelingen Vaderlandse Geschiedenis en Beeldhouwkunst & Kunstnijverheid. De indeling van het museum verandert daardoor en alles krijgt een andere plek. Daarbij is een deel van de schilderingen van Cuypers wit gemaakt, omdat de schilderingen niet meer pasten bij de nieuwe stukken die dan tentoon gesteld worden.
Aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog wordt een deel van de collectie elders in veiligheid gebracht. In de leeggekomen ruimte worden tentoonstellingen gehouden met hedendaagse kunst, zoals de expositie Onze kunst van heden in 1939-1940. Omdat de oorspronkelijke schuilplaatsen in spergebied komen te liggen wordt in april 1942 een groot deel van de collectie van het Rijksmuseum opgeslagen in een speciaal daartoe gebouwde kluis in de onderaardse gangen van de Sint-Pietersberg bij Maastricht.
Na 1945 is de collectie weer anders opgesteld en is in andere in aparte delen van het gebouw ondergebracht. Alleen de nachtwacht blijft altijd op de zelfde plaats hangen, alhoewel aankleding van de ruimte in de loop der jaren sterk versoberd is. In de jaren 1950 ontstaat de afdeling Aziatische Kunst door de onderbrenging van de collectie van de Vereniging van Vrienden der Aziatische Kunst.
Om meer zaalruimte te creëren wordt in de jaren 1950 en 1960 de twee binnenhoven volgebouwd. Vooral in de jaren ’70 bereikt het aantal bezoekers recordhoogtes, tot bijna anderhalf miljoen per jaar en is het duidelijk dat het gebouw daarop niet berekend is.
Door deze enorme toename van het aantal bezoekers en de veranderende eisen aan het museum is besloten tot een grote renovatie van het gebouw. Maar voor de start van de renovatie van het hoofdgebouw is eerst de Philips vleugel (de voormalige Drucker-Fraser vleugel) in 1996 gerenoveerd zodat hier tijdens de renovatie van het hoofdgebouw de belangrijkste werken toch te zien zijn. Bij de renovatie, gestart in 2003 onder leiding van de Spaanse architect Cruz y Ortiz, krijgt het gebouw de oorspronkelijke structuur van Cuypers terug. Uit de binnenhoven zijn de bouwsels verdwenen en de hoven staan nu, onder de weg, in verbinding met elkaar. Dit om de grote hoeveelheid bezoekers meer ruimte te geven. Schilderkunst, Kunstnijverheid en geschiedenis zijn niet meer in aparte delen van het gebouw te zien, maar tonen in één chronologisch circuit gezamenlijk een verhaal over de Nederlandse kunst en geschiedenis.
Ook op allerlei andere terreinen is het gebouw gemoderniseerd, terwijl het tegelijkertijd van binnen weer meer het gebouw van Cuypers is geworden: ‘Verder met Cuypers’, noemt het Rijksmuseum dit. Als het in april 2013 weer open gaat is ’t Rijks weer een schitterend museum voor de bezoeker van de 21ste eeuw.
In 2008 werd Wim Pijbes (1961) benoemd tot hoofddirecteur van het museum, als opvolger van Ronald de Leeuw. Pijbes, beschouwt het als zijn belangrijkste opdracht 'de urgentie' van het Rijksmuseum weer hoog op de agenda te krijgen. Hij noemt een sluiting van tien jaar rampzalig en wil alle energie richten op het zo snel mogelijk heropenen van het museum.
Als u opmerkingen of aanvullingen hebt op de tekst hierboven, wilt u dan ook het huisnummer erbij vermelden.
Uw e-mail adres wordt alleen maar gebruikt om eventueel op uw opmerkingen te reageren.
Foto's of andere informatie vande panden kun u ook zenden naar info@amsterdamsegrachtenhuizen.info.